Een studie van de pastorale brieven (deel II/II)
Het woord vooraf door Henk de Cock
Lees hier deel van de serie “Een studie van de pastorale brieven“
Om een goed rentmeester te zijn van de gave van God in ons, moeten we de blijdschap en de energie hebben om de Heer te dienen, ook tijdens moeilijkheden en vervolging. De discipelen van de eerste gemeente gaven ons daarbij een groot voorbeeld: “Zij dan gingen uit de Raad weg, verblijd, dat zij verwaardigd waren ter wille van de naam smadelijk behandeld te zijn; en zonder ophouden, iedere dag, leerden zij in de tempel en aan huis, en verkondigden het evangelie, dat de Christus Jezus is” (Hand 5:41-42).
Ons grootste voorbeeld blijft natuurlijk Jezus zelf, die door de vreugde die vóór Hem lag het kruis op zich genomen heeft, de schande niet achtende (Hebr. 12:2). God droogt onze tranen niet door ons een makkelijk leven te geven, maar door ons te vervullen met kracht en blijdschap, zodat we onze vruchten kunnen vermenigvuldigen, hoe heftig de strijd ook is. Eén ding moet iedereen goed beseffen: Vrolijke christenen zijn beslist geen mensen die het minder moeilijk hebben! En of iemand wel of niet een blijmoedig karakter heeft, hangt niet af van omstandigheden, maar van zijn morele integriteit: “Gerechtigheid hebt Gij liefgehad en ongerechtigheid hebt Gij gehaat; daarom heeft U, o God, uw God met vreugdeolie gezalfd boven uw deelgenoten” (Hebr. 1:9).
Deze ‘liefde voor gerechtigheid’ en ‘haat tegen het kwade’ waarover de Hebreeënschrijver spreekt, zijn de twee kanten van dezelfde christelijke moraal, die onze zalving met vreugdeolie garandeert. Het gaat om een vreugde, die ver uitgaat boven die van onze deelgenoten van hetzelfde leed, maar die zonden in hun leven toelaten. Bij het ontbreken van het ‘liefhebben en haten’, waar sprake is van gerechtigheid en ongerechtigheid, is iemand niet rechtschapen maar ‘neutraal’. Dan leeft hij beneden het niveau van een navolger van Jezus, de grote Gezalfde des Heren. En, dientengevolge, blijft hij een neerslachtig mens, al staat er een pastoraal team om hem heen. Zodra mensen niet meer reageren met liefde voor recht en haat tegen onrecht, zijn ze hun identiteit verloren als ‘zonen van het Koninkrijk’. Want Gods troon is gegrondvest op gerechtigheid en recht (Psalm 89:15). En je kan alleen op Gods heilige berg wonen, zolang er geen onrecht aan je handen kleeft (Psalm 15). Bovendien: “Sion zal door recht verlost worden, en wie daaruit zich bekeren, door gerechtigheid” (Jes. 1:27).
Mensen die niet hun zinnen hebben geoefend in het onderscheiden van goed en kwaad, zijn onvolwassen (Hebr. 5:15). De vreugdeolie zal in hun leven ontbreken en ze zullen moeten worden opgepept met langdurige therapeutische behandelingen. God behandelt echter niemand, want iedere herhaling die zich in een bevrijdingsproces voordoet is een bewijs van de ontoereikendheid van de behandeling. God is geen therapeut, Hij is de Schepper!
Paulus had een prima oplossing voor de tranen van Timotheüs: Wakker de gave Gods in je aan, en je tranen zullen veranderen in blijdschap! Je verliest de blijdschap van de Geest niet door het onrecht dat je wordt aangedaan, maar alleen als je een ander onrecht aandoet; niet omdat anderen je tekort doen, maar om reden dat je anderen tekort doet. Want verdrukking en benauwdheid komen alleen over ons als we het kwade bewerken, terwijl we heerlijkheid, eer en vrede oogsten als we het goede doen (Rom. 2:8-11). Daarom bestaat er geen betere oplossing voor tranen dan een goed rentmeesterschap van de genadegave in ons, dat ons toerust tot dienstbetoon, hoe moeilijk de omstandigheden ook zijn (Efez. 4:11-12; 1 Petr. 4:10).
Lijden ten bate van het evangelie Vervolgens had Paulus nog een derde stap als oplossing voor de tranen van Timotheus: “Schaam u dus niet voor het getuigenis van onze Here of voor mij, zijn gevangene, maar wees mede bereid om voor het evangelie te lijden in de kracht van God” (2 Tim. 1:8). Hij spoorde Timotheüs aan om zijn tranen te drogen door zich te richten op een doelmatig lijden, in plaats van zelfbeklag. Als je lijdt, doe dat dan niet voor jezelf maar voor de zaak van Christus en ten behoeve van je broeders en zusters! “Schaam je niet voor mij”, zei Paulus. Als je dat niet aandurft, kan je beter geen christen worden. Want naast het leed waar kinderen Gods doorheen moeten, lijden zij bovendien ten behoeve van het evangelie. Verderop schrijft Paulus aan Timotheüs: “Lijd met de anderen als een goed soldaat van Jezus Christus” (2 Tim. 2:3). Dus naast je eigen zorgen, krijg je die van de anderen er ook nog bij. Dat betekent dat gelovigen capaciteit moeten hebben om dubbel leed te verwerken. Bij de meeste tranen van christenen, die met de heilige Geest vervuld zijn, gaat het niet eens om hun persoonlijke problemen, maar om het dienen van de Heer, ten behoeve van anderen. Door de gave Gods in zich aan te wakkeren, leren ze zich te focussen op het lijden voor de zaak van het evangelie. Tranen van zelfbeklag leveren niets op. Maar onze tranen ten behoeve van het Koninkrijk Gods staan alle geschreven in het hemels notariaat, zoals David zei toen hij door de Filistijnen gevangen werd genomen: “Mijn omzwerving hebt Gij te boek gesteld, doe mijn tranen in uw kruik; zijn zij niet in uw boek” (Psalm 56:9)?
In de pastorale brieven aan Timotheüs komen we verder niets tegen in de vorm van raadgevingen, die mogelijk zouden meewerken om Timotheüs’ tranen te drogen. Dat betekent dat het onze pastorale verantwoordelijkheid is om christenen te leren hoe ze moeten omgaan met lijden. Of liever gezegd: ze moeten niet leren om met verdriet, maar om met Jezus om te gaan! Ze moeten zich bekleden met de wapenrusting Gods. En in geen geval moeten we proberen uit te pluizen wat er allemaal in het verleden met ze is misgegaan, om hun trauma’s te genezen.
Ook is het niet noodzakelijk om christenen op te beuren met vage beloften over eventuele verbetering van hun situatie, zoals valse profeten altijd doen. En mochten die profetieën niet uitkomen, dan worden de mensen, over wie ze zijn uitgesproken, ook nog beschuldigd dat dit komt vanwege hun ongeloof. Dan hebben ze, naast hun verdriet, er een nog veel groter probleem bij: ongeloof! Profetie heeft nooit als doel om christenen wijs te maken dat ze Jezus kunnen volgen zonder daar een prijs voor te betalen. Paulus had een ander profetisch woord, om Timotheüs op zijn taak voor te bereiden: “Allen, die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, zullen vervolgd worden” (2 Tim. 3:12).
Geloofsvervolging betekent niet alleen fysiek lijden. Wat martelaarschap betreft, zei Jezus dat je tegenstanders je op z’n hoogst kunnen doden; daarna kunnen ze niets meer doen (Luc. 12:4)! Veel grotere vervolging is de geestelijke strijd tegen de verleidende machten (Mat. 24:4-5; 2 Tess. 2:9-12). Echte profeten maken de mensen altijd duidelijk hoe groot de prijs is die ze moeten betalen, mochten ze beslissen Jezus te dienen. Zoals Ananias en Agabus profeteerden over het lijden dat Paulus te wachten stond, mocht hij beslissen om Jezus te volgen (Hand. 9:16, 21:10-11).
Voordat iemand een vrijwillige keuze kan maken om Jezus te dienen, moet hij goed geïnformeerd zijn wat de consequenties daarvan zijn. Goede profetische informatie zorgt er voor dat je geen ondoordachte stappen onderneemt, om naderhand te ontdekken dat je het slachtoffer bent geworden van allerlei optimistische propaganda, en dat je een veel grotere prijs moet betalen dan waar je op gerekend had. Als mensen besloten hebben om God te dienen, en vervolgens verbitterd worden vanwege teleurstellingen, zijn ze ten prooi gevallen aan godsdienstige marketing. Ze hadden beter de Bijbel moeten lezen en minder moeten luisteren naar valse profeten. Dus Paulus heeft er goed aan gedaan om Timotheüs, ondanks zijn tranen, er op te wijzen dat het onmogelijk was om aan vervolging te ontsnappen. Net zoals Ananias en Agabus Paulus hadden voorbereid op het ergste.
Als gevolg van deze goede, duidelijke profetische voorlichting, had Paulus een andere kijk op het lijden. Hij wist dat er in het leven van Gods kinderen geen zinloos lijden bestaat, wat duidelijk wordt aan de hand van de naam waarmee hij zichzelf noemde: “Om deze reden ben ik, Paulus, de gevangene van Christus Jezus, voor u, die heidenen bent”(Efez. 3:1 – HSV). De meesten zouden het omgedraaid hebben: “Ik, de gevangene van de heidenen, voor Jezus Christus”. In hetzelfde Bijbelgedeelte waarin Paulus spreekt over de strijd in de hemelse gewesten, verzoekt hij de Efeziërs om voorbede voor hem te doen. Maar niet om bevrijd te worden uit zijn gevangenschap, want hij achtte zich niet de gevangene van de heidenen, maar ‘Gods gezant in ketenen’. In plaats daarvan, vroeg hij de gelovigen om voor hem te bidden, opdat hem het Woord van God geschonken zou worden om vrijmoedig het geheimenis van het evangelie bekend te maken. Daarvoor zat hij in de gevangenis (Efez. 6:18-20)!
Onze pastorale verantwoordelijkheid is niet om het lijden van Gods kinderen tot een minimum te beperken. Dat doet God al! Want Hij zal nooit gedogen dat één van Zijn kinderen boven vermogen door verzoeking of beproevingen zal gaan; ze zullen er altijd tegen bestand zijn (1 Kor. 10:13). Noch zal Hij toestaan dat de strijd langer duurt dan strikt noodzakelijk is. Daarom zijn we blij met Paulus, omdat zijn pastoraal inzicht over de tranen van Timotheüs ons laat zien hoe we onze lijdende broeders en zusters moeten helpen:
- Door hun geloof op te bouwen en ze te wijzen op het feit dat hun lijden naar de achtergrond zal verdwijnen, naarmate ze in ongeveinsd geloof op Jezus zien;
- Door de gave Gods in zich aan te wakkeren, zodat ze de kracht van God zullen ervaren om Hem te dienen, ook als dit lijden met zich meebrengt;
- Ze moeten bereid zijn om te lijden ten behoeve van anderen. In het bijzonder voor het evangelie. Dan zullen hun persoonlijke moeilijkheden naar de achtergrond verdwijnen.
Om troost te kunnen ervaren, is het absoluut noodzakelijk dat mensen bereid zijn om hun opstelling ten opzichte van hun verdriet te wijzigen. Ook moeten ze hun opvattingen over wat goed en kwaad voor ze is, op één lijn brengen met wat God zegt in Zijn Woord. Het grote gevaar is dat christenen zich als slachtoffers gaan voelen en gedragen. Zodra dit gebeurt, lopen ze gevaar om verbitterd te worden vanwege hun teleurstellingen. Dan gaan ze zich afvragen: “Waaraan heb ik dit verdiend?” En: “Kijkt God nog wel naar me om?” Dan zijn ze niet alleen overtuigd dat ze door mensen tekort gedaan worden, maar trekken bovendien in twijfel of God wel met hen is.
Dat was precies wat er gebeurde tijdens de verbittering in de woestijn. Mozes noemde die plaats Massa en Meriba: “Wegens de twist der Israëlieten en omdat zij de Here op de proef gesteld hadden door te zeggen: Is de Here in ons midden of niet” (Exod. 17:7)? God had ze op de proef gesteld, teneinde te weten wat er in hun hart was (Deut. 8:2)! En dat had Hij gedaan om ze ten laatste wèl te kunnen doen (Deut. 8:16). Bovendien om te vermijden dat ze later, nadat ze door Hem gezegend waren, niet zouden denken dat ze iets door eigen kracht en sterkte bereikt hadden. Maar, vanwege gebrek aan drinkwater of iets dergelijks, jezelf afvragen of God nog bij je is of niet, is God verzoeken!
De voornaamste oorzaak van gebrek aan vrucht in de gemeente is de onbijbelse manier waarop we gewend zijn om mensen in hun nood te helpen. Dikwijls wordt er met pastorale hulp verzuimd, om in de eerste plaats het Woord van God te verkondigen, zodat er een mentaliteitsverandering plaatsvindt in het leven van hen die treuren vanwege hun omstandigheden. Dat is een gigantische pastorale fout, die enerzijds het gevolg is van gebrek aan ervaring. Maar die anderzijds een duidelijk verzuim is om iets te willen leren van het apostolisch beleid, in verband met pastoraat. Als we de dingen op onze eigen manier gaan doen, ontaardt geestelijke hulp altijd in een soort gevoelsmatige medemenselijkheid die, ondanks luid applaus vanuit de wereld, geen enkele verandering teweegbrengt in de harten van de mensen. Door ontoereikend pastoraat gaan gemeenten meer en meer lijken op verzorgingshuizen in plaats van op bolwerken van Gods Koninkrijk voor wereldevangelie.
Ondanks goed bedoelde hulp, groeit het aantal depressieve christenen in ons midden. Wat is de reden hiervan? Omdat we op grote schaal bezig zijn met het stimuleren van zelfbeklag en introvert christendom! Paulus sprak woorden van troost aan de Korintiërs, door hun ogen te richten op de Vader der barmhartigheden en de God aller vertroosting (2 Kor. 1:3-5). Maar daarbij heeft hij niets voorspeld in de zin dat hun strijd minder zou worden. In plaats daarvan zei hij: “Maar wij willen u niet onkundig laten, broeders, van de verdrukking, die ons in Asia overkomen is; bovenmate en boven vermogen, hebben wij een zware last te dragen gehad, zodat wij zelfs aan ons leven wanhoopten” (2 Kor. 1:8). Met andere woorden: “Ik heb het veel moelijker gehad dan jullie!” Petrus deed hetzelfde, door de verdrukten erop te wijzen dat hetzelfde lijden waar ze doorheen gingen, toegemeten werd aan de broederschap in de gehele wereld (1 Petr. 5:9). Daarmee wilde hij zeggen: “Jullie zijn de enigen niet!” Dát is gezond Bijbels pastoraat. Wie wil troosten moet niet beloven dat de problemen minder zullen worden, maar moet de ogen, die gericht zijn op omstandigheden, opnieuw doen vestigen op de Vader der barmhartigheden.
De mensen die voorbede ontvangen, moeten begrijpen dat degenen, die voorbede voor hen doen onder de zalving van de heilige Geest, doorgaans mensen zijn die het nog veel moeilijker hebben. Anders zouden ze ook geen woorden van troost bezitten! Want juist degenen in wier leven het lijden overvloedig is geweest, zijn de beste troosters. Ze troosten met de troost waarmee ze zelf door God getroost zijn. Bovendien is God zelf de grote Trooster, want Hij heeft meer geleden en lijdt nog steeds meer dan wij allen bij elkaar. En al het leed waar Jezus doorheen gegaan is, heeft Hem niet minder volmaakt gemaakt. Integendeel! Door het kruis is Hij tot Herder en Hoeder van onze zielen geworden (1 Petr. 2:25).
Jezus bevrijdde de mensen niet alleen maar van nood, maar zei tegen degenen die Hem wilden volgen: “En wie zijn kruis niet opneemt en achter Mij gaat, is Mij niet waardig”. “Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij”. “Wie niet zijn kruis draagt en achter Mij komt, kan mijn discipel niet zijn” (Mat. 10:38, 16:24; Luc. 14:27). Dat is voor velen vandaag een absurd pastoraal beleid.
In plaats van de mensen te leren hun kruis te dragen, probeert men om zo veel mogelijk christenen op de schouders naar de hemel te sjouwen. Dat zou een ‘goede’ herder nooit doen, met uitzondering waar het gaat om het verlorene! Jezus laat Zijn 99 schapen rustig achter in de wildernis, midden tussen roofgierige wolven, slangen en schorpioenen (Mat. 10:16; Luc. 10:19). En de Herder leidt Zijn schapen niet alleen aan rustige wateren, maar ook door dalen van diepe duisternis (Psalm 23:1-4). Daar kunnen ze best tegen; niets zal ze schade toebrengen! En christenen die geloven in hun Herder volgen Hem waar Hij ook gaat, en vrezen geen kwaad omdat Hij bij hen is.
Hoe intensiever pastorale teams zich toeleggen op het coachen van gemeenteleden, door middel van langdurige en intensieve behandelingen, hoe minder tijd er overblijft voor zending en evangelisatie. In dezelfde verhouding waarmee christenen de aandacht naar zich toetrekken, vermindert de capaciteit van de gemeente om de verlorenen te bereiken met het evangelie. Dat is een valstrik van Satan! Want wereldevangelisatie is juist de meest nadrukkelijke opdracht die Jezus aan Zijn gemeente gegeven heeft (Mat. 28:19; Mar. 16:15; Luc. 24:47). Bezig zijn met christenen, die nooit leren om hun kruis op te nemen en om zichzelf te verloochenen, is de aanleiding dat de gemeenten zich vrijgesteld voelen om vrucht te dragen voor Gods Koninkrijk. Dat kan men niet van ze vergen; daar hebben ze het immers veel te moeilijk voor!